woensdag 26 april 2017

Survivallen langs de waterkant





In de drukte van het weekend liep ik regelmatig naar het riviertje dat uitmond op de oceaan. Moeder eend en vader eend kwamen met hun negen jongen niet zo maar te voorschijn. Het witte brood dat een aantal kinderen had gestrooid lag te dobberen op het water.
‘Brood?’ zag je de eendenouders denken, ‘wij voeden onze kinderen glutenvrij…’ De keurig opgevoede pulletjes kwamen geen zwemslag dichterbij. Afwachtend bekeek ik wat de kinderen zouden doen. Ze trapten het groen langs het water plat en ik rook een zweem munt van de geknakte blaadjes omhoog stijgen. Nieuwsgierig hapten kleine visjes naar de stukken brood. Over hun schouders glurend zag ik dat de kinderen een ander spelletje bedachten. Met een opengeknipte plastic fles aan een touwtje probeerden ze de ‘guppies’ te vangen. Opgelucht haalde ik adem dat het niet lukte. Hoewel ze net zoveel recht hebben om de natuur te ontdekken als ik was ik blij dat ze de aandacht van de rivier verloren en het strand op renden.

De rust trok het water strak en plotseling kwam een minislangetje aan de oppervlakte drijven. Het gleed kronkelend over het water. Ik had zoiets nog nooit eerder gezien en enthousiast pakte ik mijn camera. Maar door mijn onverwachte beweging stak het slangetje zijn tong uit en schoot onder het kroos de diepte in. Wat was dat? Was dit een babyadder? Moest ik oppassen om gebeten te worden? Ik wist het niet. Opgewonden vervolgde ik de rivier en kwam er in het pierenbad op het strand nog eentje tegen. Daar speelden de kinderen. Was dat niet hartstikke gevaarlijk? Met mijn drie woorden Spaans probeerde ik een van de oudste kinderen uit te leggen dat hier slangen kronkelden. Levensgevaarlijk… Hij keek me ongeïnteresseerd aan en ging verder met spelen. Ik voelde me voor gek verklaard. Alsof ik als oude heks geen zeggingskracht meer had.

Thuis gekomen zocht ik als een survivaller in de jungle in mijn dieren- en plantengids naar de giftigheid van mijn gespotte slangenbaby’s. Donkerbruine en lichte strepen in de lengte… dat hadden adders toch ook? Maar waarom stond er niet bij dat ze in het water leven? Ik sloeg de bladzijde om… daar stond het antwoord… Het waren geen adders maar hazelwormen.
Onschuldige pootloze hagedissen. Veel gevonden onder de vochtige voeten van hazelaars. In de beschermende haag aan de rand van het dorp. Daar waar een wijze oudere vrouw woonde, de Hagetisse, de haagzuster, de heks. Zij die leefde aan de rand tussen twee werelden. Wazig stelde ik me voor dat de hagedissen op feestdagen een kroontje droegen en de heks er een ving om zich onzichtbaar te maken.Ik begon te giebelen want de letters uit mijn encyclopedie duizelde voor mij ogen. Dat stond er helemaal niet. Ik verzon het ter plekke... Misschien omdat ik inmiddels zelf onzichtbaar was geworden bij de gedachte dat ik onschuldige kinderen het water uit wilde jagen omdat ik dacht dat het jonge adders waren…