woensdag 19 oktober 2016

Luisterkind


Met een kopje thee op bed, dommel ik nog even in. 'WAAR BEN IK gaat over in WIE BEN IK toen ik nog een kind was?'
Ik dommel weg in de tijd en herinner me dat ik ooit een paard voor m'n verjaardag heb gevraagd. Elke morgen kijk ik uit het raam en begrijp niet waarom de tuin steeds leeg is. Het wasgoed wappert aan de lijn en al zigzaggend loop ik tussen de lakens door. Terwijl ik de koele, frisse lucht inadem, gluur ik naar de tuin van de buren.
'Wat is het gras hoog!’ Ik móet de wilde tuin aanraken, het ziet eruit als een donzige deken met kleine bloempjes.
Nog één keer kijk ik naar de donkere ramen en achterdeur van de buren. Het is veilig. Want bij de buren wonen twee heksen die me niet mogen zien. Voorzichtig kruip ik door de haag heen, als een rups op zoek naar een sappig blaadje. Niemand weet waar en wie ik ben want ik zit verstopt tussen het om me heen sluitende gras. Grassprietjes kietelen in m'n neus en zachte wolken kabbelen over me heen.
Plotseling slaat de achterdeur open, de heks steekt briesend haar bezem in de lucht. Alle kleuren zijn verdwenen en ik bevind me in een zwart-wit film. Uit de achterdeur komt een enorme walmige lucht. Het rot daar binnen. De grijze jurk van de heks begint zich over het grasveld te verspreiden. Ik moet maken dat ik weg kom omdat ik niet kleurloos wil worden. Nog voordat de priemende oogjes mij kunnen bereiken, ben ik de haag al door. Al struikelend beweeg ik me over ons groene glad geschoren grasveld. Tussen de lakens ben ik veilig.
'CORINA!' klinkt er berispend uit de lucht. 'Blijf van die lakens af!'
Terwijl mijn moeder komt aanlopen, kijk ik naar de dreigende vlek bij de buren. Gelukkig, de haag houdt het tegen.
'Corina, ik zei wat tegen je, ben je aan het dromen?'
Nog voordat mijn moeder bij me is, ren ik zonder iets te zeggen naar de achterkant van ons huis. De deur staat open maar ik kies de nauwe steeg. Door een krachtige windstoot, fladder ik als een vlinder botsend tegen de muren naar de uitgang. Ik zweef omhoog door de lucht. Als ik bevrijd om me heen kijk en mijn ogen opsla word ik glimlachend wakker.
Nee, ik ben geen dromer, ik weet wie ik ben, ik ben een ziener...

woensdag 5 oktober 2016

Voorbij mijn bovenkamer


Reizen is een grappig fenomeen. Reizen in ons vertrouwde huisje op wielen een unicum. Terwijl we afwachtend achter het grote panoramaraam gaan zitten richten onze blikken zich al vooruit. Ik moet dan elke keer denken aan Cesar Milan. Ons instinctieve brein is naar voren gericht en we volgen de meute op weg naar het zuiden. Als brave honden.
We halen het niet in ons hoofd om links te gaan rijden maar resoneren mee achter de colonne vrachtwagens. Gezellig kachelen we door op zo’n 90 km per uur. In dat monotone tempo lijken alle gedachtes niet alleen uit onze hersenen te verdwijnen maar ook uit de camper. Ik kijk tevreden in de achteruitkijkspiegel. Grijze rook ontsnapt uit de uitlaatpijp totdat het onzichtbaar wordt.
Mijn frontale kwabben verwerken slechts de noodzakelijke informatie om verder te gaan. Ik bevind me in een verte, een weidse verte. Ik kijk op zij. Volgens mij verkeerd die andere tweevoeter in hetzelfde luchtledige.
Na de opgesnoven ruimte komen de ideeën. Blijkbaar wil ik die grijze cellen graag vullen met allerlei kleuren. Omdat ik tijdens het reizen mijn haakwerk niet kan oppakken of de ideeën voor mijn boek kan uitwerken smeed ik verlekkerd mijn plannen. Straks… als we stilstaan ga ik meteen aan de slag. Opgemonterd ruilen we van plaats. Nog meer ideeën zoeven voorbij. Wat is reizen toch bevrijdend en grensverleggend. Volgens mij kan ik de wereld aan.
Tenslotte komen we op de plaats van bestemming aan. Wat zoemt het toch vreemd in mijn hoofd en wat piepen mijn oren? Terwijl we de oude camperdame op haar plekje installeren word ik overvallen door een vreselijke vermoeidheid. Hey… zo oud ben ik toch ook niet? Alsof al mijn nieuwe ideeën worden ingehaald door de grijze rookpluimen die ik heb achtergelaten. Uitgeblust kijk ik Peter aan. Hij glimlacht vermoeid en zegt: ‘Het zal nog wel even duren voordat we helemaal uitgerust zijn.’
Mijn frontale kwabben lijken uitgeschakeld. Mijn zoogdierenbrein is overprikkeld en kan alle onbewuste informatie niet meer fatsoenlijk verwerken. Als ik in Cesar Milan’s woorden zou spreken hebben we zelfs niet meer de puf voor voedselbakagressie. Nop, niks, nada… Rest alleen nog ons reptielenbrein, die oud vertrouwde laag in onze hersenen, gewoon omdat we er zijn…