In de zinderende hitte wandel ik de kleine heuvel op waar ik
in de verte twee jongens zie staan aan de rand van hun kudde. De kleinste, van
een jaar of 14, heeft een zwarte lap stof tot een tulband om zijn hoofd
gevormd. Het geeft hem precies dat kleine beetje allure waardoor hij in zijn verschoten
kleding er niet uitziet als een zwerver maar als een mysterieuze bedouin.
Met mijn dure canoncamera loop ik op de twee kamelenhoeders
af om ze vriendelijk te begroeten. Ze groeten me beleefd terug en kijken me vervolgens
afwachtend aan. Wat nu? Met mijn twintig woorden Marokkaans probeer ik een
praatje met ze te maken.
‘Hoeveel kamelen?’
‘Hu…’
‘Hoeveel kamelen? 100?’
De veertienjarige probeert zich laconiek als een volwassenen gedragen door zich met een arm onder zijn hoofd languit op de grond uit te strekken. Zijn bescheiden collega, een twintiger, leunt op zijn stok terwijl de veel te grote stoffige broek als een korset roerloos om zijn benen hangt.
‘Ja, 100…’ antwoordt hij.
Ik knik onder de indruk.
‘Hoeveel kamelen?’
‘Hu…’
‘Hoeveel kamelen? 100?’
De veertienjarige probeert zich laconiek als een volwassenen gedragen door zich met een arm onder zijn hoofd languit op de grond uit te strekken. Zijn bescheiden collega, een twintiger, leunt op zijn stok terwijl de veel te grote stoffige broek als een korset roerloos om zijn benen hangt.
‘Ja, 100…’ antwoordt hij.
Ik knik onder de indruk.
In een flits heeft de kleine jongen gezien dat ik ze serieus
neem waardoor hij zich weer als een jongen kan gedragen. Uit zijn stofjas trekt
hij een gehaakte katapult tevoorschijn, een bijna bijbels exemplaar. Hij legt in het matje een flinke steen. Met aan beide zijde een meter lang koord slingert hij de
katapult in de lucht. Als hij al draaiende één koord loslaat schiet de steen
naar de rand van de kudde waardoor de kamelen als een groep bij elkaar blijven.
Even denk ik dat hij om zal vallen van de opzwepende kracht die hij door het slingeren tot een precisie weet te volbrengen. Ik zet grote ogen op en roep met mijn duim omhoog: ‘Wat goed!’
Nu moet ik blijven, een stukje meelopen en luisteren
naar hun verhalen. Af en toe vang ik een bekend woord op maar we praten vooral
met lichaamstaal.Even denk ik dat hij om zal vallen van de opzwepende kracht die hij door het slingeren tot een precisie weet te volbrengen. Ik zet grote ogen op en roep met mijn duim omhoog: ‘Wat goed!’
We kijken naar de grazende kamelen en ik schiet in de lach als een kameel een cactusstruik verorbert en met een kin vol stekels net doet alsof er niets aan de hand is. De jongens worden meegenomen door mijn beleving.
‘Je moet foto’s maken…’ gebaart de oudste.
‘Ik haal een baby voor je…’ grinnikt de jongste.
Even verdwijnen de jongens uit hun dagelijkse stoffige sleur. Even worden eindeloze jaren lachend onderbroken. Even mogen ze kwajongens zijn die straks weer hard aan het werk moeten.