zondag 14 juli 2013

MIJN BEVLOGEN ONTDEKKINGSREIS

Tien jaar heb ik aan de zijlijn gekeken en gevoeld naar het wonderlijke werk dat Peter inmiddels de helft van zijn leven verricht. Als nuchtere Hollander vond ik het vaak moeilijk de niet logische, ontastbare genezingen te volgen. Ik kon veel respect voor de ‘healingen’ opbrengen maar tegelijkertijd kon ik het niet laten te giechelen als hij bij een afstandsbehandeling in serene rust voor de laptop zat. Dan moest ik wel proestend naar buiten om hem niet met zijn werk te storen.

In zijn aanwezigheid tijdens de behandelingen merkte ik dat ik allerlei vreemde gewaarwordingen opving. Ik werd ontspannen of ik kwam in een toestand die op een roes leek. Soms kreeg ik het koud of golfde er vreemde tintelingen door me heen. Het vreemde was dat het me eigenlijk wel bekend voorkwam alleen was het een overrompelende hoeveelheid.

Wat ik van dat alles vervelend vond was dat er regelmatig een soort van verzet en opstandigheid door me heen schoot. Als een ongeleid projectiel die ik onmogelijk kon afweren werd ik onverwachts getroffen. Een uitermate ongemakkelijk gevoel die blijkbaar elke keer mijn eigen onverwerkte stukje wist te raken. Alsof de rotzooi van degene die behandeld werd, in de rondte vloog en mij altijd wist te vinden. In gedachte riep ik ‘nee’ of fietste ik met de rotzooi op m’n hielen kilometers fanatiek om schone lucht te happen.
Gelukkig kon Peter de bij mij ontstane elektriciteitscentrale meestal ontladen wanneer ik zelf de rotzooi niet van me af kon schudden. Ik lag dan zo goed als relaxed met gesloten ogen aan een nieuw te creëren haakwerk te denken terwijl ik met mijn handen aan mijn kleren zat te frunniken. Ik heb zelfs wel eens een zak noten gegeten terwijl Peter bij mij zijn werk verrichtte. Toch was het helemaal geen desinteresse.
‘Wat was dat dan met mij? Het had immers heel diep in mij een bekend gevoel gegeven?’
Als een opgepompte ballon vond Peter altijd het bijbehorende ventieltje en kon hij me ietwat tegenstribbelend laten leeglopen. Ik wist dat het werkte, ik voelde dat het werkte en toch gedroeg ik me als een ongelovige.
Mijn weerstand bestond altijd uit het ontkrachten van mezelf. Ik voelde een enorme ‘drive’ om vooral heel normaal te zijn. Hoe normaler en gewoner ik me gedroeg, hoe mooier en groter de mensen om me heen werden. Tenminste dat was mijn onbewuste motivatie om iedereen zijn of haar eigen kracht te laten voelen. Al snel drong me deze onbewuste motivatie tergend bewust tot me door. Lacherig realiseerde ik me dat het voor mij immers geen moeite kostte om heel klein te worden want dat was ik met mijn één meter achtenvijftig zo wie zo al.
Ik zat mezelf regelmatig in de weg. Mijn missie om als doorgeefluik te dienen begon me enorm te knellen. De opstand voerde ik tegen mijn ego die omhoog kwam borrelen. Mijn angst bestond uit het idee dat ik een ego had die wraak kwam nemen.
‘Waarom bleef dat dwingende deel van mij niet gewoon in het donkere duister waar het altijd al zat?’
Wroetend in mijn modderige poel kwam uiteindelijk de bewustwording glashelder bij me door. Ik had mijn ego neerbuigend gekoppeld aan mijn zijn. Degene wie ik ben. In feite had ik me krachtig verzet om niet te zijn wie ik ben. Alsof ik een deel van mij had laten groeien en een andere deel geen kans wilde geven.
Nu voel ik wie ik ben. Het gevecht is niet voor niets geweest. Uit mijn diepgewortelde bron heb ik altijd geweten dat ik rondvliegende energieën zuiver kan invoelen. Ik hoef niet meer bang te zijn. Terwijl me een warme glimlach ontglipt denk ik opgelucht:
‘Het avontuur kan beginnen.’
 

maandag 8 juli 2013

TO BE OR NOT TO BE


 
Om elf uur ‘s avonds gaat de mobiel af. Ik sta met ontbloot bovenlijf m’n tanden te poetsen in de badkamer.

‘Met wie?’ hoor ik Peter zeggen. ‘Met wie? Ik versta je slecht! Mohammed? Corien… Mohammed aan de telefoon?’

Terwijl de tandpasta nog rond m’n mond zit neem ik geïrriteerd het mobieltje aan. Het liefst zou ik hem af willen blaffen maar ik roep enthousiast:
'Hallo Mohammed!’ Ondertussen probeer ik snel te ontdekken welke van de miljoenen Mohammeds ik aan de lijn heb. Hij spreekt zelfs één woord Nederlands.
‘Ik Mohammed’
‘Ja jij bent Mohammed,’ herhaal ik nog een keer.
Ik krijg het niet door mijn strot te zeggen dat ik het leuk vind dat hij belt dus laat ik hem lekker ploeteren zich verstaanbaar te maken.
‘Ik Mohammed Taroudant.’
‘Jij bent Mohammed uit Taroudant,’ papegaai ik na. Aftastend in mijn geheugen neem ik alle tijd om me rot te prakkiseren wie ik nu aan de telefoon heb.
Het is dus niet Mohammed de Mecanicien uit Tamraght die we een kist gereedschap hebben cadeau gedaan.
Het is dus niet Mohammed de verkoper op de camping die we een beginkapitaaltje voor zijn winkeltje hebben geschonken.
Het is dus niet Mohammed die elke winter mijn haren knipt.
Het is dus niet Mohammed van het strandtentje waar wij ’s morgens jus d’orange drinken.
Het is dus niet Mohammed…
‘You know I Mohammed.’ Klinkt er door de telefoon.
Plotseling begint het belletje te rinkelen.
‘Yes I know, you are Mohammed from Taroudant.’
Het verschrikkelijke scenario van vorig jaar voelt als een ongemakkelijk passende houten klomp aan mijn been. Ik slik geschrokken mijn tandpasta door.

We zaten afgelopen winter heerlijk als enige toerist op een minicamping tussen Agadir en Taroudant. Een prikkelvrije plek om bij te komen na een half jaar intensief coachen tijdens de zomermaanden in Nederland. Tijdens het uitstapje terug naar onszelf werden we blijkbaar via radiogolven gesignaleerd door Mohammed uit Taroudant. Elke dag verscheen er een berichtje op Hyves:
‘Ik Mohammed, ik Mohammed Taroudant.’
Wij kende Mohammed niet maar Mohammed kende ons wel. Hij was immers de vriend van een vriend van een vriend van Hyves, dus een vriend van ons. Wij werden overrompeld door zijn stelligheid en vonden het wel schattig tot het moment dat hij onverwachts voor de poort van de camping stond. Zelfs de Marokkaanse medewerker van de camping vroeg ons drie keer of we Mohammed uit Taroudant wel kende en keek hem argwanend aan.
Als gespeelde goede vrienden hebben we in het paradijsje thee gedronken en hebben op zijn aandringen een foto gemaakt. Na een half uur koetjes en kalfjes brachten we hem breed glimlachend terug bij de poort. Er was geen enkele klik of minuscule herkenning. De Marokkaanse medewerker van de camping zuchtte opgelucht en vroeg ons verbaasd:
‘Qui etait la?’ (wie was dat?)
‘Je ne sais pas!’ (ik weet het niet!) riepen we in koor.
Bulderend van het lachen hebben we ons toen teruggetrokken op de idyllische plek. Vanzelfsprekend namen we aan dat zelfs Mohammed geen enkele vriendschappelijke band gevoeld moest hebben.

‘I miss you,’ klinkt er door de telefoon.
Met stomheid geslagen ben ik niet van plan dat niet herhalen. Er valt een stilte.
‘I Mohammed Taroudant, were are you?’
‘I am in Holland.’
‘Were in Morocco?’
‘No, I am in Holland and I stay in Holland!’
Ik krijg klamme handen en mijn tepels staan recht vooruit. Wat is het koud! De rillingen lopen over mijn rug. Mijn geduld is onder nul gedaald. Het wordt tijd voor wat duidelijkheid.
‘I don’t come to Morocco!’
‘I don’t know you’
‘but…’
‘I don’t know Morocco!’
‘I don’t know Taroudant!’
‘I don’t know Mohammed from Taroudant!’
‘but…’
‘Bye, bye, Mohammed from Taroudant…’

Ik werp het mobieltje van de badkamer naar de bank. Peter probeert een schaterlach te onderdrukken als hij naar mijn inmiddels omhoog staande haren kijkt.
‘Wie was dat?’ vraagt hij lachend binnensmonds.
‘Niemand, is dat duidelijk!
‘Ja, heel duidelijk…’

vrijdag 5 juli 2013

TUREND IN DAGDROMEN



Geschreven door mijn dochter Safira
 
In gedachte turend door het voorraam van m’n auto
ben ik weer op weg.
Naar de bank en de supermarkt, je kent het wel.
Geparkeerd bij de bank zit ik te wachten in de auto.
Iedereen die ik zie is op weg naar iets:
een vrouw en haar kinderwagen,
de mannen in pak in een hevige discussie,
het oude dametje die hoest alsof ze een zware shagroker is.
Allemaal
op weg naar hun werk.
Ik vang een glimp op in mijn ooghoeken.
‘Er loopt een spinnetje op het voorraam.’
Ik blijf hem volgen totdat hij op het dak zit waar ik hem niet meer kan zien.
Ik vraag me af of hij wel door heeft wat voor een reis hij heeft gemaakt!
Turend door het voorraam denkend aan het spinnetje
zie ik in mijn gedachte een groot avontuur.
Het spinnetje onderweg,
dat op het dak zit en er af vliegt als wij wegrijden.
Stel je voor
dat hij ergens belandt en hij niet meer weet waar hij is?
Het spinnetje onderweg,
dat door de harde wind helemaal naar het achterraam schuift.
Stel je voor
dat hij vasthoudend verder zal meeliften?
Plotseling zie ik het spinnetje weer!
Ik volg hem met m’n ogen helemaal tot aan de spiegel van mijn kant.
Tot mijn volste verbazing kruipt hij er weer snel achter
precies op het moment dat Leon weer instapt.
Verbouwereerd en ook blij denk ik bij mezelf: ‘dat heeft hij mooi getimed!’
Op mijn weg
ben ik verbaasd over mijn interesse in zo iets kleins.
‘Ik kijk naar hem maar ziet hij mij wel?’
‘Ik denk aan hem maar denkt hij ook aan mij?’
Op mijn weg
vraag ik me af
‘Kan hij wel denken?’
‘Heeft hij wel door dat ik kijk?’
‘Heeft hij wel door waar hij eigenlijk in woont?’
‘Heeft hij wel door dat ik hier zit?’
Op mijn weg
vraag ik me af
‘Waarom denk ik eigenlijk zoveel?’
‘Waarom denk ik over zo’n stom klein spinnetje?’
Turend in de spiegel van mijn gedachte
vind ik mezelf een beetje vreemd
ik draai me om
en dwing mezelf er niet meer aan te denken.
Uiteindelijk thuis aangekomen
betrap ik mezelf
wanneer ik uit stap
dat ik stiekem in de spiegel van de auto kijk.
‘Dag spinnetje,
best maf dat je even met mijn leven wilde mee liften.’
SAFIRA