We hebben de Marabout
verlaten en zijn bij de Rocher du Diable aangekomen. Ik noem deze namen niet
zomaar. Het is omdat de bijbehorende verhalen uit het stoffige verleden me
fascineren. Elke keer voel ik me weer het kind dat met open mond luistert. Zowel
in het surfdorpje dat ook wel Marabout wordt genoemd als bij de
geldverslindende camping waar de Rots in de oceaan opdoemt. Immers…
Lang, lang geleden leefden in dit uitgestrekte land een natuurvolk, de Berbers.
Zij trokken door de woestijn met oases, over bergen en tussen rotsspleten,
langs rivieren naar de oceaan. Invoelend waar voedsel te verkrijgen was en ruilhandel
plaatsvond. Afhankelijk van de grillige natuur aanbaden zij haar giften. Gedreven
door hun instinct werden routes als pelgrimswegen. Deze leidden naar diverse
plekken waar lang, lang verleden iets magisch had voorgedaan.
Zo’n Marabout was
een bedevaartsoord waar ooit een man wonderen had verricht. Er was een zieke
genezen of een goede oogst werkelijkheid geworden. Zijn naam was inmiddels
vergeten maar de herinnering aan zijn aanwezigheid is sterker dan ooit.
Daardoor worden zelfs wij als zigeuners met pinpas gevoelsmatig van Marabout
naar Marabout getrokken.
Voorbij de laatste bocht naderden we de Rocher du Diable. We werden overvallen
door nieuwbouw en toeristisch aangelegde wegen. Gedesoriënteerd raakten we de
oorspronkelijke pelgrimsroute kwijt. ‘Daar ergens ligt het Duivelseiland,’ wezen
we verblind naar de oceaan.
Hoeveel graafwerkzaamheden er voor de nieuwe tijd
ook nodig zijn nooit is de kracht van de rots in de oceaan te overtreffen. Het
Duivelseiland waar lang, lang geleden jonge vrouwen in het water baadden. Hun
rokken op het water drijvend, biddend vol overgave voor een toekomstig kind in
hun schoot.
We zien ze nog steeds. Een enkele vrouw die een beschut plekje zoekt tussen de verraderlijke rotsen. Nietig en hoopvol. Al zwermen er honderden surfers op de golven voorbij, haar bezielde blik zullen wij nooit vergeten...
Een groot deel van mijn leven ging mijn verjaardag aan mij voorbij omdat het in een herfstachtig Nederland plaatsvond. Precies in de periode waarin ik me graag terugtrok, weggedoken in mijn schulpje bij de kachel met een boek.
Aan de ene kant vond ik dat wel prettig. Aan de andere kant leek het net alsof die houding mij in een negatieve spiraal naar beneden trok. Steeds dieper verdween ik in mijn gedachte. Alsof ik mijn duistere kanten moest uitspitten voordat ik mezelf wat licht gunde. Zo zwoegde ik wat af omdat ik niet anders kon. Niemand leek mij daarin te vinden. En het ergste was… dat ik mezelf ook niet vond. Teleurgesteld moest ik dan ergens afhaken. Had ik alles onderzocht maar niks gevonden? Had ik niet goed genoeg gezocht? Ik wist het niet en niemand gaf mij antwoord.
Op het moment dat ik Peter ontmoette weigerde hij me af te laten dalen in mijn vertrouwde negatieve spiraal. Hij was als de klippen dichtbij om me niet te laten verdwijnen. Maar ik ketste tegen hem op. Ik was het zo gewend. Zijn uitgeworpen reddingsboei leek zo gewoontjes. Zo simpel en alledaags dat ik het slechts ongeïnteresseerd durfde vast te grijpen.
‘Kijk om je heen?’ zei hij dan, ‘naar wat je wel hebt.’ Dat wist ik wel… ‘ja, duh…’ en poeierde ik hem zuchtend af. Dus dook ik regelmatig kopje onder want niemand begreep mij immers. Totdat, na zoveel vasthoudendheid en de vele mensen die ik via Peter op mijn pad ontmoette, een klein lichtstraaltje steeds opdringender werd. Het was het lampje dat in mij ging schijnen want ik had het knopje gevonden. Het knopje die ik moest omzetten om niet te kijken naar de dingen die ik fout deed of miste maar naar de positieve dingen in het leven.
In dit vertrouwen kan ik nu elke dag zijn of terugkeren en als ik nu mijn ogen open is er een droom werkelijkheid geworden. Ik had nooit gedacht dat ik inmiddels vijftien jaar mijn verjaardag op zulke zonovergoten plekken mag vieren…