Vol hernieuwde moed moesten we de driemaandelijkse verlenging ergens anders regelen. We kozen voor ‘ons paradijs’ waar we gewoonlijk aan het eind van het seizoen terechtkwamen. De eigenaar en Nozha ontvingen ons met open armen. De aarde schudde en ik verwachtte elk moment een witte dame te zien verschijnen. Maar dat gebeurde niet. Naast de paradijselijke camping woonden wel dames maar die riepen ‘boe’. Hun doordringende koeienflatsen geurden over het paradijs waar zoemend strontvliegen op af kwamen. Hulda was in een kudde zwartgevlekte Bertha’s veranderd waarvan de ammoniaklucht me ’s nachts wakker hield. Wanneer zou de shit keren?
Op zoek naar stabiliserende avonturen reden we langs de kust. We kwamen bij een nieuwe camping terecht die er uit zag als een gigantische parkeerplaats zonder begroeiing. Enthousiast snoof ik de frisse zeelucht op. In de ruimte liet ik alles los waaien. Ver weg van het sanitairgebouw vonden we ons plekje. Ik keek naar de rotsige grond en vroeg me af of Vrouw Holle nog een poging zou doen me in de diepte te trekken. Stomme gedachten want waarom niet? Binnen een week werden we ingebouwd door een groep Franse overwinteraars. Hun blinkende campers als stevig omarmde grootmoeders om ons heen.
De groepsvorming benauwde om me heen. Gelukkig was een paar meter verderop de uitgestrektheid van het land. Peter en ik verkenden de omgeving, droomden weg over een klein zelfvoorzienend huisje aan zee. Elke middag struinde ik tussen de ongerepte begroeiing waarvan ik de eetbare zeeplanten mee naar huis nam. Terwijl de vissers met een enkele vis naar hun camper liepen waren mijn tassen gevuld met zeegroente.
Gek eigenlijk, dat zo weinig mensen op de hoogte zijn van deze hulde van vrouw Holle. Of... was ik haar zelf ook even vergeten?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten